Robespierre

Robespierre nam deel aan de opstelling van de "Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen". Op 22 oktober 1789 verklaarde hij: Alle burgers zonder onderscheid hebben toegang tot alle niveaus van vertegenwoordigende functies. In 1790 werd hij president van de Club der Jakobijnen. Op 27 april 1791 protesteerde Robespierre tegen het privilege van de bourgeoisie wapens te dragen. ... Gewapend zijn voor het vaderland is het recht van iedere burger. Hij zette zich in voor de Franse grondwet van 1791, en verdedigde de belangen van het volk. Hij pleitte voor afschaffing van het celibaat en slavernij in de Franse koloniën; hij was tegen de doodstraf en voor algemeen kiesrecht voor mannen. Toen Lodewijk XVI in juni 1791 naar de Oostenrijkse Nederlanden probeerde te ontvluchten, maar bij Varennes werd aangehouden, rezen de anti-monarchistische gevoelens in Parijs de pan uit; Robespierre werd republikein en benoemd als openbaar aanklager, een positie die hij na enkele maanden opgaf. In april 1792 keerde hij zich in de Nationale Vergadering fel tegen de oorlog met de andere Europese mogendheden, die zich tegen het revolutionaire Frankrijk hadden aaneengesloten; een oorlog waarop de gematigder en federalistisch gezinde fractie van de girondijnen en de koning en zijn vrouw met enthousiasme hadden aangestuurd om de aandacht van de bevolking af te leiden van de interne problemen. In juli liet hij steeds scherpere verklaringen opstellen om de afzetting van de koning te eisen. Op 9 augustus nam Robespierre deel aan de opstand van het revolutionaire Parijse gemeentebestuur, de "Commune insurrectionnelle". Na de Bestorming van de Tuileriën op 10 augustus 1792 - een tweede revolutie na de Bestorming van de Bastille - zetelde Robespierre in de Nationale Conventieen fungeerde als woordvoerder van de radicale fractie van de "Montagnards" die een verbond waren aangegaan met de Sansculotten. Georges Danton, de minister van justitie, en Jean-Paul Marat waren zijn belangrijkste medestanders, maar ze werden beschuldigd van het aangaan van een driemanschap. Het is tamelijk onduidelijk welk aandeel zij hadden in de Septembermoorden, en het kan ook nog zijn dat Robespierre vijf dagen lang was ondergedoken. Op 22 september werd de Eerste Franse Republiek uitgeroepen. Op 30 september verkondigde hij: De monarchie is vernietigd, adel en geestelijkheid zijn verdwenen, het tijdperk van de gelijkheid vangt aan. Op 25 oktober 1792 werd hij beschuldigd van eerzucht en dictatoriale neigingen. Robespierre stelde in het debat: Men kan geen revolutie nastreven zonder revolutie. Olympe de Gouges, die de Verklaring van de rechten van de vrouw en burgeres had geschreven, bekritiseerde Robespierre. Op 3 december werd zij naar het schavot geleid. Eind november had Robespierre verklaard dat een veroordeling van de koning "tot de dood" het enige middel was om de rust in Frankrijk te herstellen. Op 11 december 1792 begon het proces tegen de koning; op 3 december had hij het standpunt van Saint-Just overgenomen. Victurnien Vergniaud stelde een volksraadpleging voor. Robespierre wees op het gevaar: de Republiek zou onnodig in opschudding worden gebracht. Bij de hoofdelijke stemming over het lot van de koning, een zitting die 24 uur duurde, stemde Robespierre op 17 januari 1793 voor de doodstraf.

Het schrikbewind

In het machtsvacuüm begonnen de girondijnen een aanval op Georges Danton, een tegenstander van de oorlog. Ook Robespierre en Marat waren tegen de Coalitieoorlog, en bekritiseerden de generaals en de girondijnen. Op het platteland werd gerebelleerd door royalisten, leidend tot die opstand in de Vendée. Het antwoord van de revolutionaire regering op de chaos was dat de staat moest worden verdedigd tegen de contrarevolutionaire krachten. Op 11 maart werd een Revolutionair Tribunaal ingesteld. Generaal Dumouriez, die op 18 maart een nederlaag in de Tweede Slag bij Neerwinden had geleden, trok op naar Parijs in een poging tot een staatsgreep. Hij bracht de voorstanders van de oorlog in diskrediet toen hij overliep naar de tegenstander. Op 3 april zette Robespierre de aanval in op Jacques Pierre Brissot, een voorstander van de oorlog. Op 7 april werd Philippe Égalité, verdacht vanwege zijn connecties met Dumouriez, gearresteerd. Op 2 juni werden 31 girondijnen (met steun van de Parijse Commune) uit de Conventie gezet. Charlotte Corday, die erin geslaagd was Marat te vermoorden in zijn bad, gaf bij het verhoor daarover te kennen dat zij Robespierre als verdediger had gewenst. Op 9 Thermidor van het jaar I (=27 juli 1793) werd Robespierre in de plaats van Danton lid van het "Comité van algemeen welzijn", een revolutionair orgaan dat alle benoemingen controleerde en zodoende de functie van regering vervulde. Frankrijk dreigde uiteen te vallen en half Europa keerde zich tegen het land. Op 1 augustus liet de "wezel met de scherpe tanden" Marie-Antoinette opsluiten in de Conciergerie. Weerspannige priesters, die geen eed wilden afleggen op de ondergeschiktheid van de kerk op de staat, kregen een termijn van twee weken om Frankrijk te verlaten.[18] Robespierre voerde in september een schrikbewind (la Terreur) dat gebaseerd was op de "deugd". Omdat hij overal om zich heen corruptie en verraad zag (of meende te zien), liep zijn ijver voor de "deugd" uit op terreur tegen allen die in zijn ogen onvoldoende ijver voor de revolutionaire beginselen aan de dag legden.[19] De Terreur was voor hem niets anders dan de parate, strenge, onbuigzame gerechtigheid. Vanaf 5 september tot de val van Robespierre - sinds de onthoofding van de koning niet langer tegen de doodstraf - kwamen in Parijs ruim 2600[20] onder het "nationale scheermes" terecht, en in heel Frankrijk 15.000 personen, in de meeste gevallen beschuldigd van federalisme, onder andere in Lyon, Marseille, Caenen Bordeaux. Johan Frederik Rudolph van Hooff werd gevangengenomen, maar wist aan de dood te ontsnappen door een schrijffout in zijn naam. Sébastien Mercier en Thomas Paine werden opgesloten, maar wisten aan de guillotine te ontkomen. De overblijfselen van Mirabeau werden op initiatief van Robespierre in november 1793 uit het Pantheon verwijderd toen bekend werd dat hij in zijn laatste maanden in het geheim had samengespannen met het hof van Lodewijk XVI. Robespierre benoemde Vivant Denon tot etser der natie en verleende Filippo Buonarroti het staatsburgerschap. Paul Barras, die bij Robespierre op bezoek ging en geen stoel kreeg aangeboden, schilderde hem af als een tijgerkat.[21] De dolle priester Jacques Roux, Nicolas de Condorcet en Nicolas Chamfort zouden in de komende maanden zelfmoord plegen. Robespierre, gravure uit 19e-eeuws boek Op 5 of 24 oktober werd de revolutionaire kalender ingesteld; jaar I, dat begon met het uitroepen van de Franse Republiek, was al achter de rug. Burgerlijke feesten op de tiende dag moesten de zondag vervangen. Op 6 november verklaarde de Conventie dat de gemeente het recht had de katholieke godsdienst af te schaffen. 's Avonds werd in de Club der Jakobijnen fel van leer getrokken tegen de priesters. De aartsbisschop van Parijs Jean-Baptiste Gobel kreeg 300.000 pond aangeboden als hij zijn priesterbrevet op 7 november in de Nationale Vergadering zou verscheuren.[22] Op 7 november 1793 deed Gobel, op initiatief vanAnacharsis Cloots, samen met 14 van zijn priesters, misschien de hele Parijs clerus, afstand van zijn ambt.[23] Dat kon worden beschouwd als het (gedwongen) afzweren van het christendom. Zij hadden in het openbaar hun roomse gewaad uitgetrokken. De Notre-Dame werd de tempel van de rede. In de kathedraal werd niet meer een christelijk god, maar de Cultus van de rede aanbeden, en Gobel nam deel aan deze cultus, die plaats vond op 10 november. Het kwam het tot een orgie in de zijbeuken en Robespierre keurde de uitspattingen af op 21 november.[24] In zijn redevoering verkondigde hij dat, als God niet bestond, deze uitgevonden zou moeten worden. Op 16 november waren in Nantes 90 gevangen geestelijken verdronken, en eind november waren alle kerken in de hoofdstad aan de cultus van de Redegewijd.[25] De Commune van Parijs bekrachtigde de sluiting van alle kerken. Op 7 december vaardigde Robespierre een besluit uit dat de vrijheid van godsdienstveilig stelde.[26] Op 4 of 12 december kwam er een einde aan de zelfstandigheid van de departementen, een diepingrijpende beslissing tegen de zelfstandigheid van de municipaliteiten en het Federalisme. Na het Beleg van Toulon wist Napoleon de stad te heroveren. Er werden 213 rebellen gefusilleerd.

1794

In januari 1794 was Robespierre in aanvaring geraakt met Camille Desmoulins, die het had opgenomen voor weerloze burgers die in de gevangenissen waren opgesloten als zijnde verdacht. De aanval van Desmoulins op Jacques-René Hébert paste in het straatje van Robespierre. Robespierre vond dat het blad van Desmoulins verbrand moest worden. Op 5 februari verklaarde Robespierre een soort Nieuw Jeruzalem te willen stichten in Frankrijk. Robespierre nam een middenpositie in; hij moest naar eigen zeggen twee klippen uit de weg gaan: het te weinig en het te veel. In het voorjaar van 1794 zat Robespierre steviger in het zadel dan ooit. Van het radicale atheïsme aan de linkerzijde moest hij weinig hebben. De radicale Jacques-René Hébert en enkele van zijn buitenlandse vrienden onder wie Johannes Conradus de Kock raakten in ongenade en werden beschuldigd van landverraad. Zij kwamen op 24 maart aan hun einde onder de guillotine. Er waren mogelijk 400.000 mensen getuige van deze terechtstelling. De commune van Parijs stond vanaf 30 maart 1794 onder invloed van Robespierre. Op 1 april werd de commune gezuiverd en geleid door een volgeling van Robespierre. Voor Robespierre waren er maar twee partijen: het volk en zijn vijanden. Robespierre raakte vervreemd van zijn vroegere strijdgenoot Georges Danton, een in wezen sympathieke levensgenieter, die de revolutie wilde stopzetten. Danton was corrupt en voor Robespierre mogelijk de personificatie van de ondeugd. Robespierre liet hem dan ook, als hoofd van een samenzwering, en diens aanhangers, onder wie Desmoulins, zijn oude schoolkameraad, tot de guillotine veroordelen op 5 april 1794. Danton beet de beul toe een van de riemen waarmee hij zou worden vastgebonden te bewaren voor Robespierre. Het radicale atheïsme werd voor Robespierre een decadent, aristocratisch verschijnsel, onverenigbaar met de ware aard van het het door hem zo hoog geschatte volk. De aartsbisschop van Parijs Gobel werd op 13 april, samen met twee generaals, de weduwen van Desmoulins en Hébert geëxecuteerd. Joseph Fouché werd zijn belangrijkste tegenstander. Op 6 mei hield Robespierre een van zijn beste redevoeringen ooit, over het Opperwezen en de onsterfelijkheid van de ziel. Vervolgens trad Robespierre op als een soort hogepriester van de Cultus van het Opperwezen, de vervanger van de Cultus van de Rede. Omdat hij het christendom beschouwde als hopeloos aangetast door het oude bestel, propageerde hij een "rationele godsdienst": een Eredienst van het Opperwezen, een 'verlichte' en deïstische staatsreligie. Hij poogde om de Moedergodincultus door die van een allegorische Godin van het Verstand te vervangen. Op 8 juni 1794 ging hij voor in het grootse Fête de l'Etre suprême op het Champ-de-Mars. Bij de eerste feestelijkheden vertolkte een actrice de Godin in de Parijse kathedraal, de Notre-Dame. Een verklaring van Cathérine Théot dat Robespierre de zoon van het Opperwezen was en de beloofde Messias verwekte veel hilariteit in de Conventie. Robespierre voelde zich belachelijk gemaakt en eiste dat het onderzoek naar Théot zou worden gestaakt. Twee dagen later, op 22 Prairial van het jaar II (= 10 juni 1794), werd een beruchte wet aangenomen in de Nationale Conventie. Deze wet staat bekend als La loi de la grande terreur. De wet die in beginsel iedereen tot een verdachte maakte en die de gerechtelijke procedures aanmerkelijk vereenvoudigde  was ingediend door Georges Auguste Couthon. In negen weken werden er 1258 personen tot de guillotine veroordeeld, ongeveer evenveel als in de voorafgaande 14 maanden. Dat betekende dat er aan het einde van de Terreur iedere dag twintig mensen naar het schavot werden gereden. Om het werk te bespoedigen zou een guillotine in de Conciergerie worden opgesteld.

Neergang en val

Na de Slag bij Fleurus op 26 juni begon het tij zich tegen hem te keren. De Franse legers waren in de oorlog aan de winnende hand, zodat de noodzaak van een terreurregime minder evident werd. Het feit dat het "Comité voor nationale redding" op onvoorspelbare wijze, ter linker- en ter rechterzijde, echte en vermeende vijanden uitschakelde, deed vrijwel alle leden van de Conventie vrezen dat zij bij de volgende ronde aan de beurt zouden kunnen zijn. In juli maakten de adel en de bourgeoisie samen de helft van het aantal slachtoffers uit. Het aantal veroordeelden overtrof het aantal vrijgesprokenen. Zowel personen die aanvankelijk vurige voorstanders van de terreur waren geweest, zoals Joseph Fouché en Barras, als minder vurige revolutionairen van het midden ("le Marais") sloegen de handen ineen. Op 26 of 27 juli 1794, precies een jaar na zijn aantreden, verscheen Robespierre plotseling in de Conventie, nadat hij zich sinds 3 juli nauwelijks had laten zien. Robespierre had zich teruggetrokken en wandelde meestal door de velden met zijn Newfoundlander, maar hield op die snikhete dag een twee uur durende toespraak. Saint-Just had een paar dagen eerder verklaard dat de revolutie was vastgelopen en in onderhandeling met Bertrand Barère bereid concessies te doen. Robespierre hield voet bij stuk en kondigde een nieuwe zuiveringsgolf aan, zonder namen te noemen, met als gevolg dat de hele Conventie zich bedreigd voelde. Robespierre herhaalde de rede 's avonds in de Club der Jakobijnen, nadat de Conventie besloten had de rede niet te laten drukken en te verspreiden. De volgende dag werd Saint-Just, van wie men verwachtte dat die de namen bekend zou maken, al snel het woord ontnomen. Barras, Tallien en Fouché, een jeugdvriend uit Arras, hadden een complot gesmeed om Robespierre en zijn aanhangers te arresteren, onder wie Lucien Bonaparte. De aanklacht was in een wip gereed. Na een schermutseling werden Robespierre, de onverstoorbare Saint-Just, Le Bas en de kreupele Georges Couthon naar buiten gesleept door de gendarmes. De samenzweerders hadden genoeg van de Terreur, maar belangrijker leek dat ze hun eigen leven wilden redden. De gevangenen werden naar de Tuilerieën gebracht, terwijl de Conventie over hun lot debatteerde. De Commune van Parijs besloot de mannen te bevrijden; ze deed brieven uitgaan om Sansculotten te rekruteren, waarop nauwelijks werd ingegaan. Niettemin lukte het hen de mannen naar het Hôtel de Ville over te brengen. Wat volgde staat bekend als de machtsgreep van 9 Thermidor II (= 27 juli 1794): Barras greep in. De Conventie rekruteerde zesduizend man om de ontsnapte Robbespierre en diens aanhangers te arresteren. Bij aankomst troffen ze Le Bas aan die zelfmoord had gepleegd; Robespierre, die hetzelfde had willen doen, schoot zich een kogel door de mond - of werd getroffen door een kogel afkomstig van een gendarme - en raakte daarbij ernstig gewond aan zijn kaak. Zijn broer Augustin, die zich eerder die dag vrijwillig had aangegeven, sprong uit het raam en brak zijn beide benen op een berg afval. De kreupele Couthon kroop onder de tafel of gleed van de trap af met zijn rolstoel en had een gat in zijn hoofd. Alleen Saint Juste kon 'gaaf' worden gegrepen, terwijl hij naar het schijnt met zijn pistool speelde. De groep werd overgebracht naar de Conciergerie. Daar is Robespierre, die half dood was en pijn leed, opgelapt door een chirurgijn. De executie van Robespierre Om elf uur 's ochtends werden Robespierre en 22 volgelingen onder wie ook Augustin de Robespierre, een burgemeester en een schoenmaker voor het Revolutionair Tribunaal geleid. Robespierre was niet meer in staat om te spreken of iets te ondertekenen; 's middags werden de 24 veroordeelden, die zich volgens Albert Soboul te veel vereenzelvigd hadden met de sansculotten rond gereden. Om zeven uur 's avonds kregen ze de guillotine in het gezicht. Robespierre brulde als een tijger toen de beul het verband van zijn kin trok. Nadat zijn hoofd aan de menigte werd getoond, brak een luid gejuich uit waaraan geen einde leek te komen; het duurde 15 minuten.