Aanleidingen van de Franse Revolutie
Grote Schulden
De Franse staat had meer dan 500 miljoen livres, (de geldstukken toen) aan inkomsten en 630 miljoen livres aan uitgaven. Dit leidde tot grote schulden. Doordat er rente was, werden deze schulden steeds groter. De nood aan geld leverde de koning uit aan de willekeur van de parlementen, die de belastingen moesten goedkeuren, maar die tegenstander waren van moderniseringen en hervormingen. Zolang de koning geld nodig had, bleef alles bij het oude.
Hongersnood
Frankrijk had erge hongersnoden. De Franse koningen hebben zo goed en zo kwaad als het kon geprobeerd de prijzen te stabiliseren en de distributie te reguleren, er was namelijk een graanpolitie: speculatie werd effectief verhinderd. Onder invloed van Verlichtingsdenkers die de vrije-marktwerking aanprezen schafte minister Turgot de regulering af. Rijke speculanten konden nu de markt beïnvloeden en schaarste veroorzaken, zonder dat er misoogsten waren. Een concreet voorbeeld is de hongersnood in 1788, waarbij de graanprijzen enorm stegen. Over de ruggen van de hongerende bevolking werden fortuinen verdiend, onder meer ook door de bankier Necker, minister van financiën na Turgot.
Absolutisme
Zowel de adel als de filosofen waren het niet eens met het absolutisme dat gebaseerd was op het "Droit Divin" of goddelijk recht. De koning werd gezalfd door God, en was uitsluitend aan God verantwoording schuldig. Ze vonden dat het volk ook mocht meedenken over de beslissingen. Men vond bijvoorbeeld dat de koning alleen een uitvoerende macht mocht hebben en dat Parlementen als volksvertegenwoordiging de wetgevende en rechtsprekende macht moesten hebben. Dat het volk vertegenwoordigd wordt door een gekozen vertegenwoordiging was in die tijd evenwel geen eis. Verschillende lichamen hielden zichzelf voor de volksvertegenwoordiging. Vaak wordt Charles de Montesquieu als belangrijkste filosoof in dit verband geciteerd. Zijn verwijzing naar Parlementen als garant van de vrijheid wordt modern en vaak fout geïnterpreteerd. De Parlementen waren in zijn tijd adellijke rechtbanken en hooggerechtshoven die een recht van remonstrantie tegen de koning bezaten. De rol van de filosofen werd door latere historici uitvergroot, maar wellicht belangrijker in de contestatie van het koninklijk absolutisme waren.
Kastenstelsel
Er was een probleem van de standen (ook wel de kasten genoemd), veel mensen vonden dat de verschillende standen simpelweg moesten verdwijnen. Men had niet de mogelijkheid om later in het leven in een volgende stand te komen. De hogere standen hadden alles voor het zeggen in het land, de simpele arbeiders of boer had helemaal geen priveleges. De derde stand had wel enorm veel nadelen, deze moesten bijvoorbeeld als enige belasting betalen, daarnaast moest ook nog eens 10% van het loon afgestaan worden aan de kerk. De normale arbeider of boer had normaal gesproken al een erg mager inkomen, door deze regels had de gemiddelde arbeider echter helemaal niets meer te eten.
Maak jouw eigen website met JouwWeb