Gevolgen

Het einde van de Revolutie dreigt

Tegen juni 1792 stevende de Revolutie op haar jammerlijk einde af. Voor het ontgoochelde stadsproletariaat en de boeren was er niets veranderd. De arbeiders leden nog steeds honger en waren legaal nog erger onderdrukt dan onder het Ancien Régime (o.m. De Wet Le Chapelier) en voor de boeren was de met veel omhaal aangekondigde afschaffing van de feodaliteit een maat voor niets geweest - de rijke burgers-grootgrondbezitters hadden de plaats van de adel ingenomen. Door het cijnskiesstelsel was het volk niet in de regering vertegenwoordigd. De volksaanvoerder Marat schreef in l'Ami du Peuple

"niet alleen zijn wij tot slaaf gemaakt, maar het is ook nog legaal gebeurd".

De koning en de royalisten voelden hun macht groeien. Grote delen van Frankrijk waren in handen van de royalisten en in vele gebieden waren opstanden uitgebroken tegen de revolutionaire regering, zoals in Perpignan, Arles, Mende (Lozere) en de hele Vivarais.

Na een aanval van het Parijse volk op het paleis ontsloeg het royalistische departementsbestuur de burgemeester van Parijs, Pétion. De opstandelingen werden voor de rechtbank gedaagd. De koning en de royalisten voelden zich steeds zekerder van hun stuk, maar tegelijkertijd marcheerden 500 gewapende sansculotten vanuit Marseille op Parijs (la Marseillaise) en ook vanuit Brest kwamen groepen sansculotten opmarcheren. Men wist dat het volk zich bewapende.

Wanneer de Duits-Oostenrijkse vijand Parijs naderde, sloeg de schrik de revolutionaire machthebbers om het hart. De republikeinse Girondijnen poogden de koning aan hun kant te krijgen, teneinde wat hun heilig was - het eigendom, de macht en de corruptie die vele politici schatrijk maakte - te beschermen, maar de koning, zeker van de spoedige aankomst van de Duitse bevrijders, en zich gesteund voelend door troepen onder leiding van La Fayette en Luckner, wees de toenadering af. De ontknoping leek in zicht en leek de vorm aan te nemen van een bloedig herstel van de monarchie. De Jacobijnen wachtten af en deden slechts ineffectieve voorstellen, zoals Robespierre, die nieuwe verkiezingen van een Constituerende vergadering voorstelde.

Einde van de monarchie

Op 10 augustus 1792 vond de Bestorming van de Tuilerieën plaats. De Gardes-Françaises keerden zich tegen de koning. Het gepeupel slachtte de Zwitserse lijfwachten af. De koning vluchtte, maar werd opgesloten in de Temple. 

In de paniekstemming volgend op het nieuws van de val van Verdun en in de aanloop naar de verkiezingen, vonden op verschillende plaatsen, in gevangenissen en tijdens transporten van verdachten de Septembermoorden plaats. Deze waren gericht tegen vermeende tegenstanders van de Revolutie, waarvan men vreesde dat zij tijdens een royalistische contrarevolutie of buitenlandse invasie zouden worden bevrijd en zich erbij aansluiten. Tussen 2 en 7 september werden in Parijs en andere steden zo'n 1200 tot 1400 gevangenen vermoord, zonder waarschuwing of na een schijnproces. 233 van hen waren katholieke priesters die weigerden de grondwettelijke eed af te leggen, maar de grote meerderheid van de slachtoffers waren gewone misdadigers. De aanstichters van deze moorden bereikten het gewenste effect: door terreur te wegen op de verkiezingen en zekere kandidaten uit te sluiten.

De Pruisisch-Oostenrijkse "bevrijders" van de koning zouden nooit aankomen: een onverwachte schermutseling van artillerie, de Slag bij Valmy (20 september), werd een keerpunt. Hoewel de slag tactisch onbeslist bleef, was het een Franse strategische overwinning, omdat de Duits-Oostenrijkse coalitie zich terugtrok. Hun gebrek aan motivatie is toe te schrijven aan de dreiging dat Rusland ondertussen een deel van Polen zou kunnen bezetten, terwijl de Pruisische en Oostenrijkse troepen op het Franse front vochten. De Franse zege in de Slag bij Jemappes was groter en leidde tot een tijdelijke bezetting van de Oostenrijkse Nederlanden.

De Girondijnse Conventie, Onthoofding van Lodewijk XVI

De radicalen onder leiding van Robespierre kregen de benaming montagnards, omdat ze de hoogste banken bezetten in de Conventie. Hun tegenstanders werden girondijnen of brissotins genoemd. Zij stonden onder leiding van de journalist en politicus Jacques Pierre Brissot. Tussen hen bevond zich weer een grote groep 'onafhankelijke' afgevaardigden. Hun zetels bevonden zich letterlijk en figuurlijk meer op de vlakte. De Conventie werd in haar begin gedomineerd door de Girondijnen. Men noemt deze eerste fase de Girondijnse Conventie.

Een van de eerste bestuursdaden van de Nationale Conventie was het afschaffen van het koningschap op 21 september 1792. Dit werd het jaar I van de republiek. De Franse Republikeinse Kalender werd ingevoerd en de maanden van het jaar kregen een nieuwe benaming. Op 14 januari 1793 veroordeelden 387 afgevaardigden (tegen 334) Lodewijk XVI, nu gewoon "burger (citoyen) Louis Capet", tot de doodstraf. Op 21 januari viel zijn hoofd onder de guillotine.

De Conventie stelde een nieuwe Grondwet samen die, wegens de oorlogsomstandigheden, niet toegepast werd. Het regeren werd steeds moeilijker. Militair ging het heel slecht en de Republiek werd verplicht 300.000 mannen onder de wapens te roepen, op 24 februari 1793 (de levée en masse). De daaropvolgende boerenopstanden werden gewelddadig onderdrukt.

In maart 1793 stond de hele Vendée op tegen de Republiek, die reageerde met een bloedige burgeroorlog tegen de Vendéens. Een enorme slachting vond plaats. In Parijs verweten de Montagnards de Girondijnen een gebrek aan kordaat optreden. Met betogingen, geleid door de sansculotten van de Commune intimideerden Robespierre, Danton en Marat de Convention, die uiteindelijk toestemde in uitzonderingsmaatregelen: het Comité de Salut Public en het Revolutionair Tribunaal werden opgericht.

 

Het Schrikbewind (de Conventie van de Montagnards)

De Conventie had in feite de macht uit handen gegeven aan het Comité de salut public. De gematigden werden geweerd, velen werden beschuldigd van verraad en vervangen door radicale Montagnards. Hierna volgt de periode van het Schrikbewind (de Terreur). Tegenstanders van de revolutie, gematigden en corrupten, zoals Brissot, Jacques-René Hébert, Georges Danton, Camille Desmoulins, werden veroordeeld tot de doodstraf door de guillotine. Maximilien de Robespierre en Saint-Just speelden in deze periode een grote rol. Onder hun leiding werd de Terreur met groot succes een staatsdoctrine en kreeg het beleden vrijheidsstreven van de revolutie een paradoxale wending.

De vrijheden werden opgeschort en duizenden verdachten werden gevangengezet, vermoord, of na een summier proces, waar bewijzen van geen belang waren, naar de guillotine gebracht. De afgezette koningin Marie-Antoinette behoorde ook tot de aangeklaagden, met een samenraapsel van aanklachten, variërend van incest tot verraad. Zij werd op 16 oktober 1793 onthoofd. Vele bekende figuren uit het Ancien Régime, en ook revolutionaire politici volgen elkaar op aan de guillotine. In maart en april 1794 maakt Robespierre korte metten met de facties: eerst de Cordeliers (Hébertisten en Enragrés), een nest van corruptie en agitatie, daarna de Indulgents (waaronder Danton en Fabre d'Églantine, beiden ook corrupt) die werden terechtgesteld op 5 april.

Op 17 september 1793 werd de wet tegen de verdachten aangenomen. Volgens Jean Tulard werden 500.000 verdachten opgesloten. Verdacht is:

« wie door zijn gedrag, zijn relaties, door gesproken woord of geschriften, partij heeft getrokken voor de tirannie, voor het federalisme, of de vijanden van de vrijheid [..], aan wie een certificaat van goed burgerschap geweigerd werd, afgezette ambtenaren, wie ooit van adel was, hun echtgenoten, ouders, kinderen, broers en zusters, de geëmigreerden, wie niet constant zijn ijver voor de Revolutie getoond heeft, diegenen die geëmigreerd zijn, zelfs als ze teruggekeerd zijn.».

Onder het Schrikbewind werden eindelijk een aantal beslissingen genomen ten voordele van het volk. De prijs van het brood en de belangrijkste levensmiddelen werd weer gereguleerd, zoals onder het Ancien Régime. De rijken moesten gedwongen intekenen op een staatslening. De slavernij werd afgeschaft op 23 augustus 1793, evenals het politieke onderscheid tussen actieve en passieve burgers.

Thermidoriaanse Reactie

De rol van de Montagnards was uitgespeeld. Revolutionaire politici zoals Fouché hoefden niet meer voor hun leven te vrezen. Voor de gewone vervolgde veranderde er weinig. De vervolging van priesters bleef doorgaan, die met duizenden naar de strafkolonie in Frans-Guyana gedeporteerd werden en de Conventie bevestigde de wetten die onder de Terreur aangenomen waren, onder meer de wet tegen de Verdachten.

De leidende posities werden nu ingenomen door de republikeinse, gegoede burgerij. Zij kwamen niet terug op de antifeodale maatregelen, waren overtuigde antiroyalisten en voorstanders van het economisch liberalisme. De maximumprijzen voor levensmiddelen werden afgeschaft. Een nieuwe grondwet werd aangenomen op 17 augustus 1795. Om aan de macht te blijven, ondanks verkiezingen, decreteerde de Conventie, dat twee derde van de verkozenen uit haar rangen moesten komen. De burgerij in Frankrijk verwierf, dankzij de inflatie, voor spotprijzen de goederen van de clerus (zwart goed) en de uitgeweken adel en versterkte daardoor haar economische positie en won aan maatschappelijk aanzien.

Het Directoire

De nieuwe grondwet installeerde het Directoire en creëerde het eerste tweekamerstelsel in Frankrijk. Dit parlement bestond uit 500 afgevaardigden, de "Raad van Vijfhonderd", en 250 senatoren, de "Conseil des Anciens". Het nieuwe regime had af te rekenen met een democratische oppositie van zowel royalisten als overgebleven jakobijnen. Het leger werd ingezet om rellen en contrarevolutionaire activiteiten te onderdrukken. Napoleon Bonaparte kreeg meer macht toen hij de Opstand van 13 Vendémiaire neersloeg door met 40 kanonnen kartetsen op de menigte te schieten.

Een communistische samenzwering onder Gracchus Babeuf, die de algemene dienstplicht en de gelijkstelling van arm en rijk eiste en particulier eigendom van grond verwierp, werd onderdrukt. Babeuf werd in 1797 terechtgesteld. Naarmate het democratische proces verder schreed (de verkiezingen, gebaseerd op het cijnskiesstelsel, vervingen jaarlijks één derde van de verkozenen), kwam er een royalistische meerderheid.

De Directoire pleegde dan een staatsgreep (4 september 1797) en liet de vooraanstaande royalisten deporteren. 65 Verkozenen werden gedeporteerd naar de strafkolonie. Uiteindelijk kwam Frankrijk terug bij de situatie van vóór de Revolutie en gebeurde datgene wat Lodewijk XVI tien jaar voordien ten allen prijze had willen vermijden (en wat de Revolutie in beweging gebracht had): het bankroet van de Staat. Op 30 september 1797 besloot de Directoire de Staatsschuld terug te brengen tot één derde, dat ze eufemistisch het "Geconsolideerde Derde Deel" noemen (Tiers consolidé). Minister Dominique Ramel verklaarde

«de gevolgen van de vergissingen van het verleden veeg ik weg om aan de Staat de middelen te geven voor zijn toekomst.».

Op 18 Brumaire van het jaar VIII (9 november 1799) nam Napoleon Bonaparte de macht over met een staatsgreep. Hiermee kwam er een eind aan de Directoire en aan de Franse Revolutie.

De rol van vrouwen

  • Jules Michelet, Les Femmes de la révolution (1854).

Vóór de Franse Revolutie hadden vrouwen een beperkte rol in het politieke proces. Een zeer kleine elite van aristocratische vrouwen had wel wat in te brengen in dynastieke politiek, maar de overgrote meerderheid van vrouwen had geen politieke rechten in het pre-revolutionaire Frankrijk; ze konden niet stemmen of een politiek ambt bekleden. Ze werden beschouwd als "passieve" burgers aangewezen op mannen om te bepalen wat het beste was voor hen.[15]

 

  • Vrouwenmars op Versailles, 5–6 oktober 1789.

Begin 1789 deden vrouwen mee aan het eerste politieke protest tegen de gang van zaken in Frankrijk in de cahiers de doléances en eind april aan de Réveillon-rellen. Er deden ook vrouwen mee aan de bestorming van de Bastille, maar de bestormers waren vooral mannen. Markt- en wasvrouwen organiseerden zich steeds sterker uit protest tegen de economische malaise. Een (door de pers overdreven) gerucht dat de revolutionaire kokarde begin oktober zou zijn onteerd op het koninklijk paleis tijdens een decadent uitbundig feestmaal, terwijl er honger en armoede heerste onder het gewone volk, was aanleiding voor grootschalige verontwaardiging onder de Parijse vrouwen, die op 5 en 6 oktober de Mars op Versailles ondernamen om de koninklijke familie mores te leren.

Toen de revolutie startte, grepen sommige vrouwen met kracht in om zich te laten gelden in het breekbare politieke klimaat. In de tijd van de revolutie konden vrouwen niet worden geweerd in de politiek, ze zwoeren eden van trouw, "plechtige verklaringen van patriottische trouw, [en] bevestigingen van de politieke verantwoordelijkheden van burgerschap." Tijdens de revolutie vochten vrouwen zoals Pauline Léon en haar Société des Citoyennes Républicaines Révolutionnaires voor het recht om wapens te dragen, ze gebruikten ze ook en kwamen in opstand. Nog voor Léon pleitte al een aantal liberalen voor gelijke rechten voor vrouwen met inbegrip van het vrouwenkiesrecht. Nicolas de Condorcet was vooral bekend om zijn pleidooi, in zijn artikelen gepubliceerd in het Journal de la Société de 1789 en door het uitgeven van De l'admission des femmes au droit de cité in 1790.

De Revolutie en de Kerk, Het edict van Versailles

In 1789, het jaar van het uitbreken van de Franse Revolutie, was het katholicisme de officiële godsdienst van de Franse staat. In 1787, vóór de Revolutie, had de koning al de godsdienstvrijheid afgekondigd, met het Edict van Versailles - protestanten en Joden kregen hierdoor burgerrechten en het recht hun godsdienst openbaar te belijden. De Franse katholieke Kerk erkende het gezag van de paus als hoofd van de Rooms-Katholieke Kerk, maar had bepaalde vrijheden onderhandeld - het gallicanisme- die het gezag van de Franse monarch bevoorrechtten. Daardoor kreeg zij een duidelijk nationale identiteit, gekenmerkt door een aanzienlijke autonomie. De Revolutie bracht de Kerk harde klappen toe: de kerkelijke bezittingen werden in november 1789 in beslag genomen. De inkomsten van de kerk, de kerkelijke tienden, werden afgeschaft door de wet van 11 augustus 1789, waardoor de kerk haar armenhulp en scholen moest sluiten. In 1790 besloot de Constituante dat de priesters een eed van trouw en gehoorzaamheid moesten zweren (constitutionele priesters) om erkend en bezoldigd te blijven. Contemplatieve kloosterorden werden afgeschaft. Bisschoppen werden afgezet en vervangen door constitutionele. Massale weigering en protest, hoofdzakelijk in rurale gebieden en het westen van het land, leidden tot een bittere scheuring en droegen bij tot de impopulariteit van de Revolutie. Op 29 november 1791 decreteert de Constituante alle niet-constitutionele priesters tot "verdachten". In mei 1792 werden alle niet-constitutionele, die door 20 burgers aangeklaagd werden, als vogelvrij beschouwd. De koning weigerde deze wetten te ondertekenen. In juli 1792 vonden er moordpartijen op priesters plaats in een aantal grote steden, zoals Bordeaux en Limoges. In augustus werd de te zweren eed aangescherpt: de priesters moesten nu zweren de principes van Liberté en Egalité met hun leven te verdedigen. Wie weigerde, moest het land verlaten. In 1794 werden de kerken van Frankrijk gesloten, alle religieuze orden opgeheven en religieuze erediensten onderdrukt. In het proces van Ontkerstening werden duizenden priesters vermoord en kerken vernield.

Herdenking in Frankrijk

De Champs-Elysées in Parijs op de nationale feestdag, Quatorze Juillet (14 juli)

Sinds 1880 is 14 juli, Quatorze Juillet, de nationale feestdag van Frankrijk. Op deze dag worden twee historische momenten herdacht, namelijk 14 juli 1789 en 14 juli 1790. Op 14 juli 1789 werd de Bastille-gevangenis door het volk bestormd en werden de opgesloten gevangenen (vier valsemunters, twee gekken en een verkrachter) bevrijd. Op 14 juli 1790 werd ter gelegenheid van de eerste verjaardag op het Champ-de-Mars te Parijs het Fête de la Fédération (feest van de verzoening en eenheid van Frankrijk) gevierd.